Bar Trattoria ‘Da Gianni’
Specialiteit: Gefrituurde Vis
ZONDAG, 06.00 UUR
Het gezang van de merels klonk af en toe in de al warme ochtendlucht. Honderd meter verderop kon je in de huizen de eerste tekenen van leven zien: enkele luiken werden opgehaald, iemand kwam naar buiten en rekte zich uit, de buitenlantaarns werden gedoofd. Gianni, onder het uithangbord van de bar, keerde de zonovergoten parkeerplaats de rug toe, opende het zware hangslot en verwijderde de ketting van het hek. Met veel geraas deed hij het rolluik omhoog. Hij hoefde alleen nog de sleutel in het slot te steken om zijn bar-restaurant te openen. Hij aarzelde, wierp een blik op het plein: uitgestorven. Een laag muurtje dat met wat cement was hersteld begrensde de parkeerplaats, iets verderop lag de hoofdstraat van het dorp, ook die was verlaten. Gianni zag op zijn gouden Casio dat het 6:04 uur was. Hij draaide de sleutel nog eens om in de palm van zijn hand en keek om zich heen. Een grijze auto vol met de laatste doorzakkers van een nacht vol excessen en met de stereo op maximaal volume schoot voorbij in de hoofdstraat. Hij verdween weer, net zo luidruchtig en stompzinnig als hij was aan komen racen.
“Flikker toch op, klootzakken!” snauwde Gianni. Hij stond nog te schelden toen hij iemand met een strohoed zag aankomen. Ondanks de spanning die hij voelde, wist hij zijn gezicht in de plooi te houden. De waard kende de man goed. Het zekere loopje op de kromme benen, het witte overhemd met de korte mouwen, de kaki broek en de leren sandalen. Hij kon een glimlach niet onderdrukken toen de oude Gino voor hem stilhield, in de mondhoek een tandenstoker en met een kegel slechte adem.
“Zeg, klojo! Ga je vanmorgen echt niet open?”
“Eh, ik hoopte jouw begrafenis te kunnen bijwonen en nu sta je nog levend voor me.”
“Mijn begrafenis? Dan kan je nog lang wachten! Schiet een beetje op, open die tent en geef me een grappa, het is al warm genoeg.”
Gianni stak de sleutel in het slot en opende het restaurant. Gino haastte zich naar de toog en streek met z’n eeltige handen bewonderend over het donkere oppervlak. Zijn ogen glinsterden.
“Zeg, deze keer heb ik goed werk afgeleverd, hè?”
“Met al dat geld dat ik aan je kwijt ben, wilde je dan ook nog rotzooi afleveren?
“Hou toch op, klootzak!”
“Ja, ja. Drink maar op en wees braaf,” antwoordde de waard en reikte hem een vol glas grappa aan.
Via Cadorna
Zondag, 20.29 uur
De ‘afa’, een hittegolf, is net als een wollen, kletsnatte deken. Hij grijpt je bij de keel, maakt je lamlendig en vertroebelt je verstand vierentwintig uur per dag, onophoudelijk.
Deze zomer had de hele provincie in zijn greep en je vergat dat er ooit koelere jaargetijden waren geweest. Het leek wel of er geen einde aan kwam.
Het oranje licht van de ondergaande zon streek plotseling over de Via Aspetti. De auto met Toni Brooklyn achter het stuur verliet de Via Aspetti en sloeg af naar Via Cadorna, een zijstraat vol flatgebouwen met langs de stoep geparkeerde auto's. Toni stopte en liet de motor van de Alfa Romeo 156 Sportwagon draaien. De display van de airco liet zien dat het in de auto 22 graden was. De stem op de radio verkondigde: “Deze zomer wordt de warmste van de laatste honderdzesendertig jaar, maar…, er zijn een paar verrassingen mogelijk, omdat er een omvangrijke massa koude lucht aankomt vanuit het noorden, die voor flinke storingen kan zorgen. Maar voor nu: all-é-é-n lekkere muziek. Hier is de warmbloedige reggaeton van Enrique Iglesias!”
“Ach, sodemieter op,” mompelde Toni Brooklyn, terwijl hij luidruchtig zijn kauwgom kauwde. Vervolgens zette hij de radio uit.
Onderuit gezakt op de passagiersstoel, zoog Carlo uit een Philip Morris sigaret zich kalmte en moed in. Toni met zijn indrukwekkende fysiek van een olympische worstelaar, draaide zich naar hem om: “'Luister eens, rukker, probeer een beetje te ontspannen. Je hoeft daar toch zelf niet naar binnen? Hou je kalm, ik ga eropaf en regel alles. Jij hoeft alleen het geld op te hoesten en we zijn klaar.”
Carlo bekeek eventjes die massa getatoeëerde spieren. Het litteken in de hals van Toni deed hem huiveren. Daarna richtte hij zijn blik weer op de voorruit, en hij bleef doorroken en heen en weer wiebelen. Vanaf het moment dat hij in de auto was gestapt, had hij zijn rechterhand tussen zijn benen en lag zijn onderarm boven op de rode heuptas op zijn schoot.
Toni merkte dat de auto langzaam werd gevuld door een smerige combinatie van hitte en sigarettenrook. Hij bekeek Carlo die, wanneer hij niet een trek van zijn sigaret nam, op de nagel van zijn linker wijsvinger beet en met zijn rechterhand nog steeds tussen zijn benen zat.
Stel hem gerust, hij is nerveus, hij haalt stomme streken uit en verkloot de boel, dacht Toni. “Het is een simpele klus. Maak je geen zorgen; ik ga naar binnen, grijp die hufter en we zijn klaar.”
Carlo draaide zich abrupt om, een oog half dicht en met een sigaret tussen zijn klauwende vingers zwaaide hij in de lucht. Op de toon van piepend krijt op een schoolbord, zei hij: “Die blonde zwarte met die flikkeroorbellen en tatoeages. Die moet je hebben!” Hij draaide zich om en keek weer recht naar voren, wiegend en aan zijn sigaret trekkend.
“Natuurlijk, vanzelf, die hufter die grijp ik voor je, die breng ik naar buiten en zet hem in de auto. Daarna maken we met z’n drieën een leuk ritje naar een rustige plek. Jij doet daar wat je moet doen, je geeft me het geld en ieder gaat zijn eigen weg. Makkelijk genoeg, niets om je zorgen over te maken. Toch?”
Geen antwoord. Toni voelde zijn nekspieren verstijven en proefde een metaalachtige smaak achter in zijn keel. Carlo staarde naar een punt voorbij de voorruit; hij brandde zijn vingers aan de sigaret die bijna opgerookt was.
“Kut, m’n vingers, kut!”
“Je steekt jezelf in de fik! De peuk! Wat kunnen mij je vingers schelen, haal die peuk van de zitting af!”
“Sorry, sorry, dat was niet de bedoeling, het spijt me van de stoel, maar er is toch geen schroeiplek? Niks aan de hand, zie je wel?”
“Oké, luister goed naar me rukker: alles is in orde, geen probleem, we blijven kalm. Ik stap nu uit en laat de motor draaien, zodat het hierbinnen koel blijft. En stop met in je kruis te friemelen. Iemand die langskomt kan denken dat je een flikker bent; misschien probeert die je wel op te pikken."
Toni haalde zijn stiletto uit zijn zak, legde die onder de bestuurdersstoel en greep de aktetas van kunstleer.
“Zijn we d’r klaar voor? Kan ik nu gaan? Ben je rustig?”
“Ja, alles goed. Alleen, kun je een keer ophouden me rukker te noemen?”
“Zeker, rukker. Ik zal het onthouden.”